Percy Shaw’s Catseye

Kinderen die in Engeland later rijk willen worden wordt gezegd dat ze dan net zo moeten worden als Percy Shaw. Shaw was een beroemde Britse uitvinder van het katteoog, een reflecterend object dat vroeger in het midden van een wegdek werd geplaatst.

Ik heb ook een heuse Shaw Catseye in huis, al was ik mij daar tot gisteren niet bewust van. Ik was echt in de veronderstelling dat ik een taatspot uit de oude molen van Hasselt gevonden had, totdat Marc uit Maassluis mij kennis liet maken met mister Percy.

Dat vraagt om een toelichting. Nou, Het zit zo. Marc was bij toeval op mijn website terecht komen en hij bleef geïntrigeerd hangen bij de taatspot. Hij herkende het object, reed met zijn fiets naar een oud straatje in Maassluis en zag daar de ’taatspot’ in het wegdek liggen. Hij maakte een foto en mailde hem naar mij. Op brute wijze werd mijn eerdere determinatie ontkracht.

Cats eye houder Maassluis

Au, dat doet pijn. Als voorvechter van waarheidsvinding zat ik er dit keer echt goed naast. Pure tunnelvisie. Overmand door nostalgisch wensdenken heb ik zelfs een molenaar meegekregen in mijn gedachtenrichting. Al hoewel, hij had toch ook wel zijn bedenkingen. Lees het blog ’Potje met vet’ nog maar eens goed.

Mijn Shaw Catseye houder

Ik besluit het blog in takt te laten, maar er wel een klein nawoord erbij te schrijven. De waarheid moet verteld worden.

Na een klein onderzoekje op internet kom ik uit bij het British Design Museum. Die Percy Shaw blijkt in 1937 een succesvol object uitgevonden en wereldwijd vermarkt te hebben.

Poster van de Catseye


Er gaan verschillende verhalen de ronde over hoe Percy op het idee van de katteogen is gekomen. Hij is inmiddels overleden, dus hij kan het ons niet meer vertellen.

Wat we wel weten is dat het destijds een slim ontwerp was. Het was de tijd van de eerste automobielen. En dus ook van de eerste ongevallen met auto’s, veelal door gebrek aan goed zicht. Lantaarnpalen waren er nog amper. Best slim dus om gebruik te maken van het principe van weerkaatsing van licht. En door het verend ontwerp bleef het apparaat in takt als men eroverheen reed. Heel duurzaam dus.

Dankzij Percy Shaw zijn Maassluis en Hasselt in de vorige eeuw een stuk veiliger geworden. En dankzij Marc heb ik aan één vondst twee verhalen overgehouden. Bedankt!

Apostel uit Hasselt

We gaan zo’n 450 jaar terug in de tijd. Ik neem u mee naar een Hanzestad op nog geen 10 minuten rijden van mijn huis, Hasselt. In 1600 waarschijnlijk een klein uurtje met paard en wagen.

Hasselt ca 1600

Het plaatsje heeft al een tijdje mijn interesse. In de weilanden aan onze kant van het Zwarte Water vind ik met regelmaat herinneringen aan het verleden van Hasselt. De welbekende musketkogels liggen er letterlijk voor het oprapen, tenminste, als je bereid bent om ze op te sporen. Mijn detector vind ze heerlijk. Het geluid van lood klinkt als een jachthoorn over de velden. Niet geheel toevallig dat ik deze metafoor gebruik, want vorige week was het eerste advent, en tot mijn verbazing stond er een man met een enorme jachthoorn over de velden te blazen. Niet alle tradities zijn door de corona om zeep geholpen.

Musketkogels

Gisteren was ik er weer in de buurt. Gewapend met detector en jachthond ging ik ter velde. En ook dit keer was het raak. Werderom een knoeperd van een musketkogel. En een kleintje. Musketkogels werden afgevuurd door musketiers.

Op een gegeven moment vond ik er een glimmend stukje metaal in de vorm van een kegel. Zo’n 8 cm lang.

Kruitmaatje

In eerste instantie dacht ik aan brons, maar brons is heel hard en in mijn kegel zat een deuk. Ik heb werkelijk geen idee, maar dit zou zo maar eens iets bijzonders kunnen zijn. Thuis aangekomen ben ik direct te rade gegaan bij mijn zoekvrienden op Facebook.

Het lijkt op een ‘kruitmaatje’. Nooit van gehoord, maar bij nader inzien heb ik ze wel eens gezien. Niet in het echt, maar op een plaatje van een musketier.

Musketier

Zie je die spullen aan zijn gordel hangen? Nou dat zijn nou kruitmaatjes. Ze werden gebruikt in de 16e en 17e eeuw om de musketkogels mee af te vuren. Bijzonder om te weten dat deze gasten dus ook bij ons in de buurt actief zijn geweest. Het is de tijd van de 80-jarige oorlog.

In het canonvannederland.nl vind ik de volgende passage over de strijd waar mijn vondst waarschijnlijk getuige van was.


In 1582 was het geduld van de staatsen op. Bij verrassing werd Hasselt op 26 oktober door een groep soldaten uit Steenwijk bezet. De Grote of Sint Stephanuskerk werd geplunderd, een beeldenstorm die in 1588 nog eens grondig werd overgedaan. Niet lang daarna werden de katholieke erediensten verboden en vervangen door die van de protestanten.

Op internet vind ik een mooie blog van Mark Zwartelé, van de Werkgroep Archeologie Hulst. Daar hebben ze bij baggerwerkzaamheden een groot aantal kruitmaatjes gevonden. Hij legt uit hoe de musketiers in die tijd te werk gingen.

Hoogstwaarschijnlijk werden de kleinere kogels afgevuurd met een arckebus, ook wel haakbus of musketon genoemd. Het wapen was kleiner, lichter en handiger in gebruik dan een musket. De gebruikers, arckebussiers genaamd, dienden dan ook vaak bij de ruiterij.
De grotere loden kogels kwamen uit de loop van een musket. Dit wapen was veel zwaarder om te dragen, lastiger om te hanteren, maar schoot wel veel verder. Vanwege het gewicht bezat de musketier een “fourquet”, een gevorkte steun, waarmee hij de loop ondersteunde bij het afvuren. Musketiers hoorden bij het voetvolk, traden altijd op in groepsverband en werden op het slagveld tegen cavalerieaanvallen beschermd door afdelingen piekeniers.
Beide schietgeweren, arckebus en musket, waren aanvankelijk lontslotwapens. Om ze af te vuren was een brandend lont nodig. Daarvan had de schutter er dus altijd een aantal bij zich en hij moest er zorg voor dragen dat het lont tijdens het gevecht niet uitging. Slag leveren in de stromende regen was er dus destijds niet bij.
Een arckebussier had verder twee (bus)kruitflessen bij zich. Een grote waar hij het grovere kruit voor de hoofdlading in bewaarde en een kleinere met fijn kruit voor de ontsteking met behulp van het brandende lont. De kogels zaten in een klein tasje aan de gordel.

Kruitmaatjes, voorbeeld uit Hulst

Een musketier droeg een lederen riem of bandelier schuin over de schouder en daar hingen twaalf kruitmaatjes aan. Vanwege dit aantal werden ze ook wel apostelen genoemd. Ze waren vervaardigd van hout, koper of tin en overtrokken met leer. IJzer was uit den boze want dat zou vonken kunnen veroorzaken, met fatale gevolgen voor de drager zelf. Twee oogjes maakten het mogelijk ze met koordjes aan de bandelier op te hangen. Ook de dekseltjes zaten aan deze koordjes vast zodat die in het heetst van de strijd niet verloren konden worden, want het was de bedoeling dat de apostelen bij het volgende gevecht weer dienst zouden doen. In elk maatje zat dus een van te voren afgepaste lading voor één schot en ze konden opnieuw gevuld worden. Het kruit voor de ontsteking zat net als bij de arckebussier in een aparte fles aan de gordel. Daar hingen ook de extra lonten aan, alsmede een tasje voor de kogels.”

Molenstreng

Met deze informatie krijgt de geschiedenis van dit gebied nog meer lading. Eerst het verhaal over de molen en nu het kruitmaatje. Prachtig toch?

Ik haal mijn maatje voor de zoveelste keer weer uit het riet van de Molenstreng. Ook Buddy vindt het geweldig hier. We komen hier graag nog een keer terug. Op zoek naar de andere 11 apostelen. Fijne kerst iedereen!

Potje met vet

Het is herfstvakantie. Nou ja vakantie, meer studieverlof. Aan het einde van de week heb ik examen van de opleiding tot Lean Six Sigma Blackbelt. Een lang gekoesterde wens komt uit. Vandaar die week vrij.

Zo’n tien kilometer verderop woont mijn broer. Ook hij is een week vrij. Ik deel met hem vrijwel al mijn vondsten. De vaste lezers van mijn blogs weten dat hij dan het literatuuronderzoek verricht. Nu ben ik aan het zoeken in de Mastenbroekerpolder vlakbij een plek waar een oud kasteeltje heeft gestaan. De vondst van een pommel van een zwaard bevestigde al dat het interessante grond is voor de amateur bodemzoeker.

Mijn broer start zijn onderzoek en wordt getriggerd door een beekje achter de percelen waar ik aan het zoeken ben. Het beekje heet “De Molenstreng”. Vervolg je de streng dan kom je uit in Hasselt op een plek waar je dan een molen zou verwachten. Nou, dat klopt ook. De Hasseltermolen heeft daar van 1818 tot 1860 gestaan. En nu, nu is het een braakliggend grasveld van Natuurmonumenten. En nu is het dus ook een kans om restanten van die oude molen te gaan vinden.

Poldermolen

De molen was een poldermolen van het type grondzeiler, een bovenkruier (alleen de kap kan kruien). Hij was rietgedekt met een stenen achtkantige onderbouw. Hij beschikte over een scheprad van ca 6 meter doorsnede, 47 cm breed en voorzien van 24 schoepen (bron: Molendatabase). Op de foto zie je een vergelijkbare molen.

In 1818 is de molen gebouwd bij de sluis tegenover Hasselt. Ongeveer gelijk met twee andere molens bij Lutterzijl en Venerietezijl. Tussen de watermolen en de sluis bevond zich een omkade voorboezem van 80 x 50 meter. De molen stond hier bijna 100 meter van de dijk af. Het was een keersluis, wat inhield dat tijdens het malen de vaarverbinding verbroken was. Je kunt je voorstellen dat dit in die tijd tot ferme ruzies heeft geleid.

Helaas konden de molens het niet aan om de Mastenbroeker polder droog te houden. Toen het gebruik van stoom zijn intrede deed zijn de molens vervangen door stoomgemalen. (bron: Zeven eeuwen Mastenbroek, Omarmd door IJssel en Zwartewater, IJsselakademie, 1995)

Plaats delict

Ok, studeren is leuk en noodzakelijk, maar je moet toch ook zo af en toe ontspannen. Toch? Je raadt het al. Ruud en ik zijn direct ‘s maandags naar Hasselt gereden. Door Ruud’s vooronderzoek konden we de plek van de molen tot op de meter nauwkeurig terugvinden. De boezem is gedempt. Er staat gras op met bebossing aan beide kanten. Daar waar de molen gestaan heeft zien we een verhoging in het landschap. Daar begint onze zoektocht.

De eerste piep is een duit. Bingo. De tweede een enorme hakbijl. Moeilijk te dateren, maar het maakt wel duidelijk dat we de eersten zijn die sinds de sloop in 1860 de grond op aanwezigheid van spannende metalen checken. Wouw. Onze fantasie slaat op hol. Zouden we nog iets van de molen kunnen aantreffen? Helaas die dag niet meer. Wel een prachtig bewerkt messing ‘glaasje’.

Tinnen kelk uit een kerk

Tegen twaalven die middag haakt Ruud af. Helaas geen spoor van de molen aangetroffen. Ik loop nog een rondje en vind nog een aantal oude duiten. Ik zou nog graag langer zoeken, maar mijn verstand zegt mij dat ik moet gaan studeren. Ook mijn passie voor Lean Six Sigma verdient aandacht.

De volgende ochtend ga ik terug. Iets in mij zegt mij dat er meer moet zijn. Een stukje van de molen af is nog het zoeken waard. En mijn gevoel was juist. Een vet signaal doet mijn hart overslaan. Zou het dan toch? Ik graaf een ca 4 kg zwaar object uit de grond. Tja, die past niet in mijn zoektas.

Ik leg hem apart op een electrakast om hem later op te halen. Dan app ik de foto van de ‘asbak’ door naar Ruud. Hij reageert gelijk. Ja, dat is van de molen. Kan niet anders. Gelijk appt hij mij de details van de molen. Jan de Graaf was de eerste molenaar in 1818. Hij moet dit stuk ijzer gekent hebben.

Ik loop nog een rondje over het feitelijk verboden terrein. Natuurmonumenten heeft een bordje geplaatst dat we de weidevogels niet mogen storen. Geen vogel te zien. Het is oktober. Ondertussen vind ik nog een aantal muntjes. Een duit uit 1880 en een gulden uit 1980. Precies 100 jaar verschil. Hoe leuk. En dan hoor ik ineens een aantal trekkers mijn speelveld betreden. Ze komen het gemaaide gras ophalen. Bedankt voor het maaien, maar ik ben nog niet klaar hier. Ik verstop mij achter het struikgewas. Als ze mijn molenstuk maar niet meenemen. Een half uurtje later is de kust weer veilig en snel ik naar mijn buit. Gelukkig ligt hij er nog.

Thuis aangekomen start de schoonmaak. Er komt een fraai stukje industrieel gietijzer onder het roest vandaan. Het gaat er relatief eenvoudig vanaf. Dat komt door het vet of de olie. Daar is men destijds niet te zuinig mee omgesprongen.

De afmetingen van de bak zijn 17,5 cm lang bij 14 cm breed en 4,5 cm dik of beter gezegd, diep. Aan de twee lange zijden bevinden zich twee vingers. Aan de korte zijde inkepingen.

Eén van mijn facebook-vrienden suggereert iets van een taatspot. Nooit van gehoord.

Een taats is de stalen pen-tap onderaan een verticaal geplaatste as, die in een holte draait. De taats kan als een glijlager in de taatspot of taatskom draaien. Taatsen bevinden zich in schepen, maar ook in …MOLENS!

Om er zeker van te zijn dat het niet toevallig een scheepstaats zou zijn eerst maar eens de vraag voorgelegd aan een oude scheepsbouwer uit Elburg (nog bedankt Bert). Is het van een schip of niet? Al snel kwam een ontkennend antwoord. Ik wist het wel. Maar toch. Beter maar even gechekt. Hoe blij kun je zijn met een negatief antwoord.

Maar hoe nu verder? Op internet is genoeg te vinden over taatsen en taatspotten, maar dit modelletje popte nergens op. En van mijn broer kwam ook geen respons. Kennelijk hebben we te maken met een uniek object dat de weg naar het digitale tijdperk nog niet gevonden heeft.

Als internet geen soulaas biedt zullen we toch op zoek moeten naar een molenaar van een vergelijkbare molen. En die heb ik gevonden. In het Nationaal Openluchtmuseum staat een vergelijkbaar exemplaar.
Na het opsturen van de foto’s kwam er positief bericht van Mark Dwarswaard, Gastheer Ambacht Molenaar van het Nederlands Openluchtmuseum:

Dit zou inderdaad een gedeelte van een taatspot kunnen zijn, in molens gebruikt als onderlagering voor spillen (= verticale assen); de koningsspil (centrale spil in alle bovenkruiers); de bolspil (die in pel- en korenmolens de loper, ofwel draaiende steen draagt); en de steenspil in verf-, papier- en oliemolens (onderdeel van de plet-, kantstenen of kollergang). 

Er ontbreekt hier de binnenpot, de daadwerkelijke lagering; dit is een smeedijzeren potje (dat past in de hier aanwezige ruimte tussen de pennen of bouten), vaak heeft deze binnenpot een bolle bodem. Hierop draait dan de taats van de spil, ook vaak met een bol uiteinde; bol op bol, dus zo min mogelijk wrijving. In dit binnenpotje zit dan olie; van oudsher wordt “wonderolie”, maar ook wel raapolie gebruikt. Tegenwoordig wordt wel cardanolie gebruikt; de spil is nl een langzaamloper.

Het binnenpotje wordt in de buitenpot gezet en gesteld (zodat deze in het hart van de as en taats staat. Dan wordt de ruimte tussen binnen- en buitenpot opgevuld met vloeibaar lood. Na afkoeling vormen binnen- en buitenpot één geheel.
Bijzonder aan deze buitenpot is dat er 4 pinnen (of bouten ?) in zitten om het stellen te vereenvoudigen en zuiver te krijgen. Vreemd is echter hier dat dit dan maar in één richting kan geschieden. Bij een van de maalkoppels van de Opwettense watermolen tussen Eindhoven en Nuenen zitten in de buitenpot ook stelbouten, maar dan aan iedere zijde één, waarmee de binnenpot zuiver is af te stellen. Zo’n dergelijke taatspot heb ik ook eens in Denemarken in een watermolen gezien.
” Bedankt voor de bevestiging Mark!

Dus toch bijzonder dit potje met vet. En nu voor iedereen digitaal beschikbaar. Heb weer veel geleerd en niet alleen over molens. Ben geslaagd voor mijn examen hoor. En Natuurmonumenten, die anonieme donatie van vandaag, 1x raden. 😉

Update mei 2022: de determinatie van de taatspot blijkt toch niet juist te zijn. Het is een Shaw Catseye. Met dank aan Marc uit Maassluis. Ook interessant en zeker een aparte blog waard.