Mijn blogs

Fosforrubberbrandbom

Het is zondag 2 februari 2025. Het is koud buiten, maar zo af en toe breekt ook de zon door. Mijn gestel zegt dat ik naar buiten moet. Druk op werk, vrouw ziek. Ik besluit om nog 1x naar Hasselt te gaan. Ben er al een jaar aan het zoeken en heb daar ook al veel moois gevonden, maar heb nog een paar banen niet gescand. Zoekt ook lastig met die diepe sporen die inmiddels vol water (met een dun laagje ijs) zijn gelopen. Maar goed. Ik ga toch. Met thermo kleding en gevoerde laarzen en nieuwe veel te dure waterdichte handschoenen.

Ik kwam veel oud ijzer tegen. Het leukste was een oud zakmesje. Totdat ik een hard signaal binnen kreeg. Het was iets groots en lag niet diep. Ik zag een ronde buis. Altijd even opletten of het niet iets gevaarlijks is. Aan de kop van de buis zit een raar uitstulpsel.

Heb het nooit eerder gezien. Ik graaf heel voorzichtig verder, want ik moet weten hoe lang het object is. Mijn bril beslaat…Het maakt het er allemaal niet veiliger op. Maar toch moet ik weten hoe het zit aan het einde van de pijp. Mijn hartslag stijgt. Het einde is rond..

Een bom! Hmm. Dan is dat uitstulpsel zeker de ontsteker? Maar ik heb nog nooit een bom met een ronde achterkant gezien. Of is het toch de voorkant? Ik schat in dat het geen deel is van een landbouwmachine.

Mijn intuïtie zegt STOP! Het is een granaat of bom. Het moet wel. Ik stuur een appje naar de boer waar het land van is. Ik krijg direct een coole reactie terug. “Zo, dat is nog eens wat anders”. Hij is gewend aan foto’s van muntjes en loden kanonskogels, maar dit… Ik besluit hem te bellen. “Rick, ik denk dat ik een bom gevonden heb. Ik zorg dat hij verwijderd wordt. Kom maar even niet op het land.” “Ok, ik hoor het wel”.
Op mijn appje aan thuis krijg ik de reactie, “Oeps, laten liggen en maken dat je wegkomt!”. Pure liefde.

Ik heb nog even de gedachte om het mogelijke explosief wat schoner te maken, ik zie immers nog geen koperband, het kenmerk van een granaat, maar besluit dat toch maar niet te doen. Wel maak ik wat foto’s, conform protocol.

Het protocol schrijft ook voor dat je de plek moet markeren. Hoe dan? Ik besluit mijn schepje achter te laten als een soort baken.

Thuis aangekomen bel ik direct de niet-spoed-lijn van de politie. “Ik denk dat ik een vliegtuigbom heb gevonden”. “Oh, heeft u hem mee naar huis genomen?”. “Nee, natuurlijk niet. Dat mocht niet van mijn vrouw grap ik nog.” Ik word doorverbonden met de dienstdoende explosievendiender. We stemmen af dat hij de volgende ochtend komt kijken, aangezien er geen accuut gevaar is. Ik vraag nog of hij mijn schep bij het hek wil zetten.

De volgende dag word ik gebeld. Het is inderdaad een explosief. Een Britse fosforrubberbrandbom. De EOD heeft hem in Staphorst laten ploffen. Complimenten voor het melden van deze gevaarlijke vondst! Bedankt.

Wow, ik heb mijn eerste bom gevonden. En hij stond nog op scherp ook. De agent hoorde een sissend geluid toen hij hem net als ik wilde schoonmaken. Oei. Nu verder onderzoeken wat het precies is en waar hij vandaan komt. Maar uit werk eerst even mijn schep ophalen. En ja hoor. Daar staat ie. De politie is mijn vriend!

Fosforrubberbrandbom, wat is dat eigenlijk voor een bom? Heb ik wellicht fout gehandeld? Ik ga te rade bij mijn vriend ChatGPT.

Fosforrubberbrandbommen waren zeer destructieve wapens, ontworpen om extreme branden te veroorzaken die moeilijk te bestrijden waren. Hun werking is gebaseerd op de zelfontbranding van witte fosfor en de verspreiding van brandbare stoffen die kleven aan oppervlakken en langdurige verbranding veroorzaken. Vanwege de gruwelijke effecten op mens en milieu worden dergelijke wapens tegenwoordig als controversieel en in veel gevallen als illegaal beschouwd onder internationale verdragen.

1. Samenstelling

Witte fosfor (WP): Dit is een zeer brandbare chemische stof die spontaan ontbrandt bij contact met zuurstof (rond 30°C). Het brandt met een extreem hete, felwitte vlam en blijft doorgaan totdat de fosfor is opgebruikt of wordt afgesloten van zuurstof.

Rubber of een vergelijkbare brandbare gel: Dit werd toegevoegd om de brandende fosfor beter te laten kleven aan oppervlakken, vergelijkbaar met napalm. Dit maakte het moeilijk om branden te blussen en zorgde ervoor dat de bom effectief bleef op gebouwen, voertuigen en zelfs mensen.

Andere brandversterkende chemicaliën: Soms werden aanvullende chemicaliën toegevoegd om de ontbranding te intensiveren en rook te genereren, wat het blussen nog moeilijker maakte.

2. Ontsteking en verspreiding

Bij inslag of activering barst de bom open, waardoor de witte fosfor in contact komt met zuurstof en direct begint te branden.

De hitte van de ontbranding zorgt ervoor dat de rubberachtige substantie smelt en zich verspreidt, waardoor brandbare oppervlakken (zoals hout, kleding en huid) vlam vatten.

Witte fosfor brandt op extreem hoge temperaturen (tot 1.300°C) en kan zichzelf opnieuw ontsteken zolang er zuurstof aanwezig is. Zelfs als het vuur tijdelijk wordt gedoofd, kunnen achtergebleven resten later opnieuw ontbranden.

3. Effecten

Brandstichting: De intense hitte en het kleverige brandbare mengsel maken het bijna onmogelijk om branden te blussen met water. Vaak was zand of schuim nodig om de zuurstoftoevoer af te sluiten.

Schade aan mensen: Fosforbrandwonden zijn bijzonder ernstig, omdat witte fosfor in de huid kan doordringen en blijft branden totdat het volledig is opgebruikt. Dit kan leiden tot diepe weefselschade en in sommige gevallen fatale vergiftiging.

Psychologische impact: De angst voor brandbommen zorgde voor paniek en massale evacuaties, wat ze tot een effectief psychologisch wapen maakte.

Dan rest nog de vraag wie de bom bij Hasselt gedropt heeft, want zover ik weet is Hasselt in de Tweede Wereldoorlog niet gebombardeerd.
Ik stuit op een onderzoek van buro BeoBom. Zij doen onderzoek naar risicovolle plekken. In dit geval hebben zij onderzoek gedaan voor de Gemeente Kampen.
Hun conclusie is dat er in wo2 twee Britse vliegtuigen in de gemeente Kampen neergestort zijn. Eentje in Mastenbroek (deze was op de terugweg van Duitsland naar huis en had waarschijnlijk geen bommen meer aan boord) en eentje bij Grafhorst in het Ganzediep. Ik vermoed dat mijn brandbom van deze AVRO Lancaster I afkomstig is.

Waarom ik dat denk? Omdat in het rapport van BeoBom (bron: www.beobom.nl) is te lezen is dat bij dit vliegtuig diverse fosforrubberbrandbommen gevonden zijn. En in de loop der jaren zijn er meerdere explosieven in de omgeving geruimd.


Maar wat is er nu precies gebeurd?
In de nacht 12 op 13 juni 1943 vliegt een AVRO Lancaster, een zware Britse bommenwerper, over de gemeente. Het toestel is met zijn bommenlast op weg naar Bochum, in Duitsland, als het onderschept wordt door een Duitse nachtjager. De jager slaagt erin om de bommenwerper neer te halen. Midden in de nacht, zo rond 01:30 uur, stort het toestel neer in het Ganzendiep, ter hoogte van het plaatsje Grafhorst. Wanneer mensen uit het raam kijken om te zien wat het lawaai heeft veroorzaakt, zien zij een vuurzee op het Ganzendiep. Men vreest voor explosies van de aan boord mogelijk aanwezige munitie. De Grafhorstenaren weten dat het vliegtuig nog een bommenlast bij zich had, aangezien er binnen het dorp zelf ook enige brandbommen worden gevonden, welke brandjes veroorzaken. Uiteindelijk lijkt de schade mee te vallen voor de Grafhorstenaren. Voor de bemanning van de Lancaster is dit echter niet het geval: zes van hen verliezen het leven, de zevende, een Canadees, SGT. J.C. CORNISH 22 JAAR, overleeft, waarschijnlijk doordat hij zijn parachute heeft gebruikt, maar wordt bij een boerderij op de Kamperzeedijk gevangengenomen door de Duitsers. Hij wordt later bevrijdt en overleeft de oorlog.

Dat Grafhorst een enorme ramp bespaard is gebleven blijkt pas tien jaar later. In 1952 wordt er een onderzoek ingesteld naar het vliegtuigwrak van de Lancaster. Daarbij wordt, in het jaar daarop, op de bodem van het Ganzendiep een bom ontdekt van 4.000 lb, oftewel 1.800 kg. Zware bommen van dit gewicht werden vaak gebruikt bij aanvallen op Duitse steden of industrie.

Op verscheidene momenten in de jaren na de crash worden in het Ganzendiep nog 30lb (ca 13,5kg) fosforrubberbrandbommen aangetroffen die eens deel uitmaakten van de bommenlast van de Lancaster. De laatste keer was in 1996. De vraag is natuurlijk of er nog meer bommen zijn, of dat sinds de oorlog allemaal weggehaald zijn. Het antwoord is dus ja. Er lag er nog eentje bij Hasselt.

Wat ik overigens wel vreemd vind is dat Hasselt helemaal niet op de route van het vliegtuig lag, want de viermotorige Lancaster bommenwerper van het 460e
Squadron van de Royal Air Force was in de avond van 12 juni 1943 opgestegen vanaf de basis Binbrook in het graafschap Lincolnshire in Engeland voor een aanval op Bochum in Duitsland. Aan dit offensief
namen 503 vliegtuigen deel.

Volgens een Engelse bron gingen er 24
toestellen verloren, waarvan twee van het 460e Squadron, te weten
W-4316 (AR-Q) en W-4329. 

Ik vermoed dat de piloot nadat het vliegtuig door de Duitse jager geraakt was probeerde terug te vliegen naar Engeland. Daarbij is hij zeer waarschijnlijk al brandend over Mastenbroek gevlogen. Ondertussen hebben ze geprobeerd zich te ontdoen van hun lading. Helaas hebben 6 van de 7 helden deze vlucht niet overleefd. Ze liggen begraven op de begraafplaats in Grafhorst.

Houthandel in Hasselt

Deze blog gaat over de context van de vondst van een oude bijl of beitel, gevonden op een recent, voor het eerst geploegde akker aan de rand van Hasselt.

Toen ik deze beitel vond viel mij met name de bijzondere vorm op. De beitel beschikt over een schacht waar een steel in schacht gezeten heeft. Zoals bij een bijl, maar dan in het verlengde van de tool. Al snel kwam ik erachter dat het gaat om een beitel die gebruikt kan zijn om bomen te ontschorsen. Ik denk dat de term bolsterbeitel hier op zijn plek is.


Dan is natuurlijk de vraag of deze bolsterbeitel te linken valt aan de historie van Hasselt. En dat lijkt inderdaad het geval.

Wetenschapper J. Benders heeft er zelfs onderzoek naar gedaan en erover gepubliceerd. De publicatie ‘Houthandel en houtverwerking in Hasselt (Ov.) in de 15e en 16e eeuw’ doet vermoeden dat er wel degelijk een houtindustrieverleden is geweest.
Dr. F.W. Schmid heeft er ook over geschreven in Histo-Visie, jaargang 20, nr 2 (2020). Hieronder heb ik wat informatie opgenomen uit deze bronnen.

In Hasselt was in de late middeleeuwen
een houtmarkt gevestigd. De houthandel in Hasselt was belangrijker dan die in
Zwolle. Steden als Zwolle, Deventer en Kampen kochten hun hout in Hasselt. In de periode 1440 -1500 moet de jaarlijkse houtomzet ongeveer 16.000 gulden hebben bedragen. Hout— veelal eikenhout— kwam uit Twente en Westfalen. Niet alleen de handelaren profiteerden van deze handel maar ook ambachtslieden. In 1448 waren acht houtbewerkers in Hasselt actief. Zij hielden zich bezig met houtzagen, kuipen maken en wagens maken. Bijna 50 jaar later was hun aantal gegroeid tot 15.
Timmerlieden en houtdraaiers en een enkele kistenmaker hadden zich nu ook in de stad gevestigd. Daarna liep het aantal weer terug tot 8 (1508). Na 1540 zet zich
de teruggang definitief in.
Een van de houthandelaren was Willen Egbertsz. Gemiddeld waren in de periode 1521-1540 6 tot 7 houthandelaren in de stad actief.

Vanouds gebeurde het zagen van planken op ambachtelijke schaal in werkplaatsen. De boomstammen werden van de bast ontdaan, gedurende twee of meer jaar in het water gelegd, dit heet wateren, en vervolgens met een bijl (?) bewerkt tot ze een ongeveer vierkante doorsnede hadden. Met een raamzaag of een kraanzaag werd de stam daarna in de lengterichting doorgezaagd. Voordat de zaag was ontwikkeld, werd hout meestal gekloofd en gespleten. Dit gebeurde met name bij eikenhout, waarbij gebruik werd gemaakt van de aanwezige mergstralen (bron: Wikipedia).

Voor het verwijderen van de barst of schors gebruikten ze dus een bijl en/of beitel.

De vraag is of mijn versie te dateren valt in de 15e of 16e eeuw. Om daar achter te komen is het goed om wat meer informatie te hebben over het determineren van ijzer. Hiervoor vraag ik mijn vriend ChatGPT weer om hulp.

Het dateren van smeedijzeren gereedschappen kan lastig zijn, maar er zijn bepaalde kenmerken en contextuele aanwijzingen die een indicatie kunnen geven van de eeuw waarin ze zijn gemaakt. Hier zijn enkele factoren om rekening mee te houden:

1. Productiemethode De technieken en technologieën die werden gebruikt bij het smeden van ijzer zijn door de eeuwen heen geëvolueerd:

Middeleeuwen (500-1500):

• Gereedschappen werden met de hand gesmeed in open smeedvuren.

• Vaak asymmetrisch en met sporen van handmatig hameren. CHECK!

• IJzer werd geproduceerd in kleine hoeveelheden in een laagoven.

16e-17e eeuw:

• Betere ijzerproductie door gebruik van hoogovens en verbetering van smederijtechnieken.

• Gereedschappen uit deze tijd zijn vaak fijner afgewerkt en minder robuust dan middeleeuwse exemplaren.

18e-19e eeuw:

• Mechanisatie en de industriële revolutie introduceerden machinaal gesmede onderdelen.

• Regelmatig gebruik van gietijzer voor handgrepen of decoratieve elementen.

20e eeuw:

• Massaproductie met duidelijke symmetrie en gladde oppervlakken door machinale bewerking.

2. Vorm en ontwerp

De stijl van een gereedschap kan een goede indicatie zijn van zijn leeftijd:

Middeleeuwen: Eenvoudige en functionele ontwerpen zonder decoratie. CHECK!

16e-17e eeuw: Soms versieringen of inscripties, afhankelijk van het gebruik (bijvoorbeeld wapensmeden).

18e eeuw: Meer gestroomlijnde en gestandaardiseerde vormen door opkomende ambachtelijke trends.

19e eeuw: Decoratieve elementen door invloed van kunststromingen zoals neogotiek en art nouveau.

3. Merken en inscripties

• Smeedijzeren gereedschappen van de 18e eeuw en later hebben soms merktekens van de smid, fabrikant of gilde.

• In de 19e eeuw werden gereedschappen vaak gestempeld met serienummers of fabrieksnamen.

4. Gebruikssporen

• Gereedschappen uit de oudere perioden vertonen vaak ruwe afwerking en onregelmatigheden door handmatige productie CHECK!

Latere gereedschappen, vooral uit de 19e eeuw, zijn vaak consistenter en tonen minder slijtsporen, dankzij verbeterde legeringen.

5. Context en vindplaats

Archeologische vondsten: De context waarin gereedschap wordt gevonden kan veel zeggen over de tijdsperiode. CHECK!

Familie-erfenissen of documentatie: Gereedschap dat wordt doorgegeven in families kan een datering krijgen op basis van historische vermeldingen.

6. Materiaalsamenstelling

Oud ijzer uit de middeleeuwen bevat vaak onzuiverheden door het productieproces.

• Vanaf de 19e eeuw begon men staal te gebruiken, wat sterker en gladder is dan het traditionele smeedijzer.

7. Historische vergelijkingen

• Vergelijk het gereedschap met bekende en gedateerde voorbeelden uit musea, catalogi of archeologische publicaties.

Conclusie

Kijkend naar het materiaal (smeedijzer), de niet-symmetrische vorm, de historische context van houtindustrie in Hasselt, alsmede de vindplaats zijnde een kleilaag waarin meerdere laat middeleeuwse vondsten zijn gevonden, in de directie nabijheid van het Zwarte Water, durf ik wel te stellen dat deze bolsterbeitel een oudje is met historische waarde.
De beitel geef ik in bruikleen aan Stichting Archeologie Werkgroep Zwartewaterland.

Pistool of geweer?

Mijn oudijzerbak zit regelmatig vol met ijzeren pijpen. Niet te veel tijd aan spenderen. Maar dit keer was er toch iets waardoor ik wel mijn best ging doen om de dikke roestkorst eraf te halen. En gelukkig maar. Deze vondst is niet puntgaaf, maar wel gaaf. Het is namelijk een loop. Een loop van een pistool of van een musketgeweer? In deze blog ga ik proberen tot een goede determinatie te komen, waarbij ik weer gebruik zal maken van mijn digitale vriend ChatGPT.

Eerst maar eens beschrijven wat ik feitelijk uit de klei heb getrokken. Het is een holle ijzeren pijp van ca 16cm. Het ene uiteinde is mooi afgewerkt met een glad kantje. Beetje beschadigd, maar wel duidelijk te zien dat het een uiteinde van iets is. Het andere uiteinde bevat een lelijke breuklijn. De pijp is dus langer geweest.


Na het schoonmaken kwam er een gravering op de pijp aan het licht. Een dubbele ovaal met ca 5mm er tussen. In de ovaal is iets zichtbaar van een 6 of zo. Je moet wel goed kijken. Verder loopt er een horizontale streep over de lengte van de pijp.

Het lijkt er dus op dat het niet zomaar een pijp is. Het lijkt een fragment van een oude loop te zijn. Een loop met een diameter van 18mm. Ik stop er een musketkogel van 16mm in. Dat past wel, maar hij sluit niet mooi af. Het is niet geheel toevallig dat ik inmiddels ook een handvol musketkogels met een kaliber van 16mm op hetzelfde veld gevonden heb.

Ik vermoed dus dat er met musketkogels geschoten is, maar met welk wapen? Volgens een collega detectorist kan het van een vuursteenpistool zijn geweest, maar ik heb in het betreffende gebied nabij Hasselt eerder al eens een kruitmaatje gevonden en ook is er recent een poot voor een musketgeweer opgevist.

Maar wat zijn eigenlijk de verschillen tussen deze twee historische geweldenaren? Ik vraag mijn assistent ChatGPT.

De eerste vuursteenpistolen in Nederland dateren uit de late 16e eeuw, met een hoogtepunt in gebruik tijdens de 17e en 18e eeuw. Deze wapens maakten gebruik van een vuursteenslotmechanisme, dat rond het begin van de 17e eeuw populair werd en daarna breed verspreid raakte in Europa, waaronder Nederland.

In Nederland werden vuursteenpistolen vaak gebruikt door militairen, maar ook door burgers voor persoonlijke verdediging en jagers. De ontwikkeling en verfijning van vuursteensloten (zoals het Franse “snaphaanslot” en later het “Franse vuursteenslot”) zorgden ervoor dat deze pistolen betrouwbaarder en efficiënter werden.

Een vuursteenpistool schiet met losse ladingen van de volgende componenten, aangezien het een voorlaadwapen is:

1. Ronde loden kogels:

• Het projectiel in een vuursteenpistool is meestal een ronde loden kogel.

• De diameter van de kogel moest iets kleiner zijn dan de loop van het pistool, zodat deze gemakkelijk in de loop geschoven kon worden.

2. Buskruit:

• Als kruitlading gebruikte men zwart buskruit. Dit buskruit werd in de loop van het pistool gegoten als drijvende kracht om de kogel af te schieten.

• Een kleine hoeveelheid buskruit werd ook in het pannetje gedaan (naast de slagopening) om door de vuursteen te worden ontstoken.

3. Kogellapje of prop:

• Om de loden kogel stevig op zijn plek te houden en een betere afdichting te creëren, gebruikte men vaak een lapje stof of leer (kogellapje), dat om de kogel gewikkeld werd voordat deze in de loop werd gedrukt.

• Bij sommige vuursteenpistolen werd in plaats van een lapje een papieren of vilten prop gebruikt.

4. Vuursteen (ontstekingsmechanisme):

• Hoewel het geen munitie is, is de vuursteen een essentieel onderdeel van het vuursteenpistool. Deze steen slaat een vonk als hij tegen het staal van de smeedpan (ook wel frizzen genoemd) wordt geslagen. De vonk ontstak het kruit in het pannetje, wat vervolgens de hoofdlading in de loop ontstak.

Schietproces:

1. Voorladen: De schutter goot eerst buskruit in de loop, plaatste vervolgens de loden kogel (eventueel met een lapje) en duwde alles naar beneden met een laadstok.

2. Pannetje vullen: Een kleine hoeveelheid fijn buskruit werd in het ontstekingspannetje gedaan.

3. Spannen en afvuren: De haan met de vuursteen werd gespannen. Bij het overhalen van de trekker sloeg de vuursteen een vonk op de frizzen, die het kruit in het pannetje ontstak en zo de hoofdlading afvuurde.

Kenmerken van de gebruikte munitie:

Kaliber: De loop van vuursteenpistolen varieerde sterk in kaliber (meestal tussen 10 en 20 mm). De kogels werden vaak handgegoten, zodat ze precies pasten bij de loop van het pistool.

Effectiviteit: Door de beperkte snelheid en ronde vorm van de kogels was het bereik en de nauwkeurigheid van vuursteenpistolen beperkt (vaak niet meer dan 25 meter).

Het verschil tussen een musketgeweer en een vuursteenpistool zit vooral in hun ontwerp, gebruik en toepassing. Hier zijn de belangrijkste verschillen:

1. Afmetingen en gebruik

Musketgeweer: Een musket is een lang vuurwapen dat doorgaans werd gebruikt door infanterie. Het was ontworpen voor gevechten op langere afstand en vereist vaak ondersteuning zoals een schoudersteun of bajonet.

Vuursteenpistool: Een vuursteenpistool is veel korter en werd gebruikt als een handzaam, persoonlijk wapen. Het is geschikt voor gevechten op korte afstand.

2. Bereik en nauwkeurigheid

Musketgeweer: Had een groter bereik (tot ongeveer 100 meter, afhankelijk van het model) en was nauwkeuriger, hoewel vroege musketten geen getrokken loop hadden en daardoor nog steeds relatief onnauwkeurig waren.

Vuursteenpistool: Had een kort bereik (ongeveer 10-20 meter) en was minder nauwkeurig vanwege de korte loop en vaak de afwezigheid van richtmiddelen.

3. Mechanisme

Beide wapens: Maakten gebruik van een vergelijkbaar mechanisme, vaak een vuursteenslot. Bij beide sloeg een vuursteen op een staalplaat, waardoor een vonk ontstond die het buskruit ontbrandde.

Verschil: Het pistool was kleiner en eenvoudiger in ontwerp, vaak met minder krachtige ladingen dan een musket.

4. Gebruik in de strijd

Musketgeweer: De musket werd gebruikt door linie-infanterie en speelde een cruciale rol in grootschalige veldslagen. Soldaten vuurden in salvo’s om het gebrek aan nauwkeurigheid te compenseren.

Vuursteenpistool: Pistolen werden vaak gebruikt door cavalerie, officieren, en in situaties waar snel herladen of korte afstand belangrijker was (zoals persoonlijke verdediging).

5. Herlaadtijd

Musketgeweer: Het herladen van een musket duurde langer vanwege de grotere kruitlading en kogels.

Vuursteenpistool: Was sneller te herladen, maar had een veel lagere vuurkracht en lading.

Conclusie

Musketgeweer: Geschikt voor lange afstand en veldslagen; groot, krachtig en minder draagbaar.

Vuursteenpistool: Geschikt voor korte afstand en persoonlijke verdediging; klein, handzaam, en minder krachtig.

Tja, hebben we op basis van deze informatie nu een sluitende determinatie? Ik vrees van niet. Beide modellen zijn nog mogelijk.
Het antwoord zit hem in de gravering. Die ovaal kan duiden op een wapen uit Luik, maar een gelijke afdruk in de loop heb ik nog niet gezien.

Persoonlijk denk ik dat de kans het grootst is dat het een loop van een musketgeweer is. Dat komt door de breuk. Het is nu eenmaal logischer dat een langere loop afbreekt, dan een kortere. Tel daarbij de bijvondsten op, dan begrijp je wellicht mijn conclusie. Maar we gaan door met zoeken naar een gelijke. Zal binnenkort eens wat naslagwerken over wapens aanschaffen. Dit verhaal is nog niet af.


Loodje ontleed

Eind 19e begin 20e eeuw werden loodjes gebruikt als verzegeling voor van alles en nogwat. Zo werd een loodje aangebracht als bewijs van accijnsbetaling, als verzegeling van een zak voer of zelfs als verzegeling van een treinwagon.
Loodjes zijn altijd leuk om te vinden, met name omdat er vaak letters op staan die aangeven om wat voor lood het gaat.

Op het landje bij Hasselt waar ik al een tijdje aan het zoeken ben vond ik deze week ook weer een leuk loodje. Daar moeten we meer van weten.

Aan de voorzijde van het loodje zie ik drie letters staan. NTF. Dat zal vast een afkorting zijn, maar deze ken ik nog niet.

Aan de achterzijde staat een cirkel met daaromheen diverse letters. Ik zie een ‘K’, ‘CO’en ‘TR’. Let LINGO begin. Ik heb een hulplijn nodig.
Google is mijn vriend. Ik kom uit bij een blog van collega metaalzoeker Marc. Hij heeft eenzelfde loodje gevonden.
Het blijkt te gaan om een loodje van de Nederlandsche Thermo Chemie Fabrieken. Nooit van gehoord, dus we zoeken verder om meer over dit bedrijf en het loodje te weten te komen.

De achterzijde blijkt een stempel te zijn van de Rijkscontroledienst.

Het woord Rijkscontrole in combinatie met NTF op het loodje wijst volgens ChatGPT vrijwel zeker op een officiële verzegeling of controle van een product of vracht. Hier is wat dit zou kunnen betekenen:

1. Controle door de overheid:

• Het loodje kan zijn gebruikt door de overheid (Rijkscontrole) om aan te geven dat de inhoud van een vracht, zak of container gecontroleerd en goedgekeurd was.

• Dit kwam veel voor bij chemische of industriële producten die onder toezicht vielen, zoals meststoffen, chemicaliën of brandstoffen.

2. Verzegeling door NTF (Nederlandse Thermochemische Fabrieken):

• De combinatie NTF en Rijkscontrole suggereert dat dit loodje gebruikt werd om zakken of containers met producten van NTF te verzegelen.

• De aanwezigheid van Rijkscontrole wijst erop dat het een gecontroleerd product was, bijvoorbeeld om te garanderen dat het aan wettelijke normen voldeed, zoals zuiverheid of samenstelling.

Historische waarde:

Dergelijke loodjes zijn typisch voor de periode van de late 19e eeuw tot de 20e eeuw, toen loodverzegelingen standaard waren voor transport en kwaliteitscontrole. Ze zijn nu zeldzame artefacten die inzicht geven in de handels- en industriële geschiedenis.

Even verder zoeken op internet levert een sluitende determinatie op. Het komt eigenlijk nooit voor dat er in documenten direct verwezen wordt naar loodjes. Wat een gelukje dat het hier wel het geval is. Het gaat dus om een keurmerk voor diervoeding. Blijkbaar werd er vroeger aardig gerommeld met diermeel.

Om erachter te komen in welke tijd dit precies speelde moeten we nog iets verder speuren.

Op 18 februari 1925 richtte José Vigevéno samen met Charles Mozes Nijveen de N.V. Nederlandsche Thermochemische Fabrieken (N.T.F.).

Op de locatie waar in de jaren 1925/1926 de fabriek in Sumar werd gebouwd was vanaf 1912 vleesfabriek ‘De Phenix’ gevestigd. Eigenaar hiervan was de in Leeuwarden wonende Charles Mozes Nijveen, net als Vigevéno van Joodse afkomst. Nijveen bezat in Leeuwarden ook nog een paardenslachterij. De fabriek werd op 15 april 1926 geopend.

Sumar moest de eerste worden in een rij van destructiebedrijven in een landelijke opzet. Door de crisis van de 30er jaren van de vorige eeuw zijn deze ambitieuze plannen echter nooit verwezenlijkt.

In de Tweede Wereldoorlog namen Duitse bewindvoerders het destructiebedrijf over en lieten het in 1945 in een onttakelde toestand achter.
In 1996 veranderde de naam van het bedrijf in Rendac. In 2003 opnieuw een naamsverandering. Sindsdien prijkt de bedrijfsnaam Sonac op de gevel. 

Foto’s: Historische Kring Sumar.

Tering

Dit verhaal begint met de vondst van een heel klein schildje. Zo leuk om dergelijke dingen te vinden. Natuurlijk denk je gelijk aan zilver, maar of dat terecht is moet nog blijken.

Ik zie een man en vrouw die elkaar strak aankijken. Ze zien er niet al te modern uit. Pofmouwtjes, de man wat langer haar. Boven en onder letters waar ik niet veel van kan maken. Iets met patenten..Tja. Ik moet denken aan een reclame-uiting of zo.
Eerst maar eens beter schoon zien te krijgen. Badje met zout en citroenzuur in aluminiumfolie. Krijg je een mooie chemische reactie van. En het haalt het meeste vuil er wel af.
En het lukt inderdaad om hem wat schoner te krijgen. De tekst kan ik pas helemaal lezen nadat ik een vergelijkbaar object heb gegoogeld. Het is een lepeltje met dezelfde figuurtjes erop.

De tekst onder luidt: “DRAAGT ELKANDERS LASTEN”. Boven staat de tekst “VOOR TBC PATIËNTEN”.

Hier kunnen we verder mee. De tekst “Draagt Elkanders lasten” is een bijbeltekst, maar ook de naam van een begrafenisvereniging uit Urk.
In 1898 uit pure noodzaak opgericht als ziekenfonds om te helpen voorzien in het levensonderhoud van de eilandbewoners bij ziekte en armoede. In de jaren na de oprichting breidde Draagt Elkanders Lasten haar diensten uit met een pensioenfonds, een hospitaalfonds en sinds 1908 ook een begrafenisfonds. Ook verstrekte men hypotheken. Toen na de Tweede Wereldoorlog de sociale diensten steeds beter geregeld werden in Nederland, werden de diensten stuk voor stuk opgeheven en bleef alleen het begrafenisfonds bestaan. Bron: del-Urk.nl

Dan hebben we nog de rond lopende tekst “Voor tbc patiënten”. Zou dat misschien iets met dat hospitaalfonds te maken hebben? Even googelen weer. We moeten eerst wat meer te weten zien te komen over de ziekte TBC.

Honderd jaar geleden was het volksziekte nummer één: tuberculose. Een longaandoening die fataal kon zijn. Tot er met de komst van antibiotica (vanaf 1944) eindelijk een behandeling mogelijk werd. Even leek het in de jaren ‘50 of de ziekte kon worden uitgeroeid, maar tegenwoordig zijn er juist wereldwijd weer meer slachtoffers.

De ontdekking van de tuberkelbacil in 1882 door Robert Koch was een doorbraak. Hiermee werd de oorzaak van de ziekte bekend. Koch kwam al snel na zijn ontdekking met ‘oud-tuberculine’, een extract van dode tuberkelbacteriën. Het middel bleek echter niet te werken, soms werkte zelfs averechts.

De ontdekking van de tuberkelbacil door Koch en het besef dat de ziekte besmettelijk was, was het startsein voor de bestrijding van tuberculose.
Dr van Grafhorst was er ook druk mee bezig. Hij vond in 1912 uit dat granuline een wondermiddel was.

Overal in Europa werden sanatoria geopend, waar patiënten met rust, goede voeding en gezonde lucht werden verpleegd. Het idee was ontstaan dat dit de patiënt goed zou doen. Het geld voor de sanatoria werd meestal bijeengebracht door verenigingen met een christelijke plicht of door de vakbond. In Nederland opende in 1898 het sanatorium in Heiloo als eerste zijn deuren. Ook mindervermogenden konden er terecht voor behandeling. Bron: anderetijden.nl

Het schildje is feitelijk een speldje uit begin 1900 als blijk van waardering voor Christelijke mensen die geld doneerden om tbc patenten naar een sanatorium te kunnen sturen. Geen zilver natuurlijk. Dat zou te duur zijn.

Speldje als dank voor donatie…

Kijk, deze lijkt er wel op. Uit navraag bij de eigenaar van het land waar ik het speldje gevonden heb blijkt dat het land verhoogd is met grond uit de polder. Een keer raden waar Urk ligt. Juist ja. Case closed!

Contragewicht

Ik heb laatst een stuk metaal gevonden dat extreem zwaar was voor zijn formaat. Het blijkt een contragewicht te zijn van 740 gram.

Uit onderzoek op internet kwam ik erachter dat het een gewichtje is van een oude zaaimachine. Dit gewicht werd gebruikt om de zaaipijpen van zaaimachines op diepte te houden. Zo kon men regelen hoe diep het zaad moest vallen.

Tegenwoordig worden ze niet meer gebruikt en er is ook maar weinig info over te vinden.
De meeste voorbeelden komen uit het Oostblok en zijn waarschijnlijk van voor de tweedewereldoorlog.
Ik kom slechts 1 verzameling tegen. Deze ligt in Tsjechië.

Een exacte gelijkenis zit er niet tussen, maar het is overduidelijk dat het hier om vergelijkbare gewichten gaat.

Ik kom ook een aantal exemplaren uit Leipzig, de voormalige DDR, tegen. Deze zijn gemaakt door Rudolf Sack.

In de oorlog werd zijn fabriek omgebouwd tot fabrikant van oorlogsspul. Er zijn veel Joden heengestuurd om er te werken.


Waar mijn exemplaar vandaan komt is lastig te achterhalen. Ook kan ik nog geen foto vinden waarop staat hoe het contragewicht bevestigd is. Gezien de vele hoefijzers die ik op dit land gevonden heb kan ik mij wel een beeld vormen van hoe vroeger het land geploegd en gezaaid werd.

Screenshot

In dit boek staat een verhaal over de tewerkstelling van onze mannen in Leipzig. Heel bijzonder.

Een exacte determinatie heb ik nog niet, maar ik denk dat ik warm ben. Contragewicht voor zaaimachines, begin 20e eeuw, geproduceerd in Oost-Europa.

De Waag Amsterdam

Soms vind je iets dat redelijk snel te duiden is. In dit geval werd ik geholpen door een duidelijke tekening met een paar letters ‘De Wa’. Een en een is twee. Dat moet een De Waag zijn. Maar welke?

Na een beetje googlen krijg ik bevestiging. Ik zie de gelijkenis tussen de afbeelding op mijn vondst en die op een oude ansichtkaart van De Waag uit Amsterdam. Vooral de poort, de drie raampjes erboven en de dakkapel zijn aardig gelijkend. Maar ook de toren en de strepen van de 15e eeuwse stenen zijn karakteristiek.


De waag staat midden op de Nieuwmarkt in Amsterdam. Het is een kasteelachtig gebouw met grappige torentjes. Nu is er een café gevestigd, maar het gebouw heeft in haar eeuwenlange bestaan ook enkele andere functies gekend waaronder die van waag. Dat begon in de 17e eeuw.

In het gebouw konden handelaren hun goederen wegen voordat zij die verhandelden en er werd belasting geïnd. Daarnaast vestigden allerlei gilden zich in de Waag, die elk hun eigen ingang kregen. Zo kreeg het gebouw een zeer belangrijke handelsfunctie in de hoogtijdagen van de Amsterdamse Gouden Eeuw.
Bron: Ons Amsterdam, ‘Hoe oud is de Waag eigenlijk?’, januari 2015.

Maar wat is nu eigenlijk het stukje metaal dat ik in Mastenbroek nabij Hasselt gevonden heb? Ik moet denken aan de Amsterdamse huisjes, maar die zijn van keramiek. Dit object lijkt mij van zink. Je kijkt er een beetje blauwig op. Het kan ook van een maquette zijn of wellicht een souveniertje of een spaarpot. Tja, daarvoor heb ik wel wat meer aanwijzingen nodig. Alleen googelen op De Waag of Amsterdamse huisjes of souvenirs levert niets op.

Ik pak het object er nog eens bij en zie aan de achterzijde een aanwijzing. De letters DEP wijzen mogelijk op de producent.
Wordt vervolgd.

Figurines

In het voorjaar van 2024 heb ik deze mensfiguren gevonden op een land nabij Hasselt. In deze blog ga ik onderzoeken wat hun oorsprong is.

Wat ik zie

Als ik beide beeldjes goed observeer dan zie ik een aantal gelijkenissen, maar ook een aantal verschillen.

Ze zijn beide niet helemaal gaaf meer. Er zijn stukjes van de benen af en bij het linker figuur ontbreekt de rechter arm. Helaas brak er ook een stukje van haar hoofddeksel af. Au.

Op het eerste gezicht lijkt de rechter een mansfiguur en de linker een vrouw. 

De man is massief en weegt 102 gram, de dame is hol en weegt iets minder, namelijk 79 gram. Ze zijn dus met verschillende technieken vervaardigd. Tevens zie ik bij de vrouw aan de achterzijde twee ‘hechtpunten’ alsof ze ergens aan vastgezeten heeft. Ik denk aan een klok of iets dergelijks. Aan de onderzijde aan de voorzijde zit ook een hechtpunt.

De man meet ca 90mm x 27mm x 16mm; de vrouw meet ca 90mm x 35mm x 25mm.

De man lijkt een zuidwester als hoofddeksel te dragen (wellicht een schipper?) en de vrouw meer een hoed van een heks, maar het kan ook een bonnet zijn uit de 19e eeuw. De man draagt stoere laarzen en lijkt iets vast te houden, broden of zo iets. De vrouw draagt een jurk en heeft niets in haar handen. Of is het toch een mansfiguur?

Het materiaal lijkt in beide gevallen een lood-tinlegering. Dat maak ik op uit het gewicht en uit de wijze van corroderen. Er zit bij beide een bruine patina op wat typisch is voor lood. Bij bronzen beelden is de patina meer groenig. Wellicht zijn ze nog verguld geweest, al kan ik daar niets meer van zien.

Ik heb een tijdje geleden de man al proberen te determineren, maar dat is vooralsnog op niets uitgelopen. Ik hoopte op een pelgrim, gezien zijn hoofddeksel, maar de specialist op het gebied van pelgrims (drs. Willy Piron, Hoofd Centrum voor Kunsthistorische Documentatie van de Radbouds Universiteit) heeft deze hypothese ontkracht. Het is geen pelgrim. Pelgrims dragen lange mantels en deze man duidelijk niet. Jammer, want Hasselt was vroeger een pelgrimsoord.

Zou het dan een mesheft zijn? Gedecoreerde messen waren in de 17e eeuw een indicatie van status. Op internet staat een voorbeeld van een mesheft uit de 16/17e eeuw van 70mm lang. Marc Ouwerkerk heeft erover geschreven, maar zijn vondst is van brons. Een mesheft zou kunnen, maar toch denk ik van niet. Er zijn geen aanwijzingen van bevestiging aan een lemmet en mijn versie lijkt mij niet van brons…

Ik ga nu met Google op zoek naar de vrouw, maar eerst kijk ik nog even op de PAN-site. Hierop staan alle gemelde archeologische vondsten uit ons lage landje. Tja, dat is zoeken in een hooiberg. Waar zoeken we op? De term ‘beeld’ geeft geen resultaten. Na wat speurwerk leer ik dat in de wetenschap een beeld kennelijk een figurine wordt genoemd.

Een figurine is een beeldje, gewoonlijk van een mens of mensachtig figuur, aldus Wikipedia.

Helaas zijn er weinig figurines van 90mm in de pan-database te vinden. Waarschijnlijk niet oud genoeg. Of toch iets zeldzaams?

In de PAN-database wordt wel een dateringsrichting aan figurines gegeven.

Verder lees ik op internet dat het begin 19e eeuw niet ongebruikelijk was om afgietsels van beelden te maken in lood, zink of een legering ervan.

Via Google image kom ik erachter dat er in de 19e eeuw diverse klokken zijn gemaakt met beelden erop. Zo kom ik een Victoriaanse mantelklok uit 1860 tegen waarop een vergelijkbaar bronzen beeldje afgebeeld staat. Opvallend is het hoofddeksel met het tuutje.

Als ik het beeldje op de foto goed bekijk lijkt het toch om een mansfiguur te zijn (is hij dan wellicht een pelgrim? Hij draagt wel een mantel. De datering van de klok komt aardig overeen met eerdere  vondsten op dit land (zoals de Victoriaanse camee). 

Wat hier niet klopt is het materiaal. De beelden op de klok zijn van brons en mijn beelden zijn van een lood-tin legering. Tja. 

Toch nog maar even verder zoeken. Ik vind meer klokken met stoere mannen met laarzen en lange mantels. In dit geval gaat het om 19e eeuwse Egyptische bronzen mantelklokken. Ik denk dat het tijdsbeeld gelijk is dat van mijn figuren. 

Maar helaas nog steeds geen exacte determinatie al heb ik wel het idee dat ik het in de richting van de 19e eeuwse mantelklokken moet zoeken. Wie meer info heeft mag het zeggen.

Victoriaanse broche

Ik heb op 7 mei 2024 nabij Hasselt een Victoriaanse, 19e eeuwse broche gevonden van 43mm x 34mm x 8mm. Een oogvondst en nog bijna puntgaaf, behalve dan dat het zilverwerk ontbreekt. 

Camee van schelp, eind 19e eeuw
Camee van schelp, eind 19e eeuw

Wat ik denk te zien is een marmerachtig ovalen broche met een afbeelding van een rijke, sexy vrouw met een parelketting en een muts gedecoreerd met bloemen en veren of bladeren. Ze draagt een sjieke jurk.

Hoe zouden ze destijds zoiets gemaakt hebben? En wie zou het zijn? Of is het wellicht een onbekend model? En is het massaproductie of toch handwerk? Veel vragen. We gaan het onderzoeken.

Techniek: camee

Camee is een grafeer techniek in edelstenen of schelpen. Door de verschillende tinten van de grondstof in lagen of in de ‘hoogte’ valt het afgebeelde motief meestal een stuk meer op. Meestal wordt camee (of cameo) uit schelpen gemaakt. Camee sieraden zijn vaak antieke sieraden, al worden ze in Italië nog steeds gemaakt. Ook zijn er camee sieraden gemaakt van koraal, lava en edelstenen. 

Screenshot uit promo video

Deze foto toont een kunstenaar van Diluca Camee. Dit bedrijf uit Napoli snijdt de cameeën nog steeds met de hand uit schelpen. Grote schelpen. Heel kunstig, met zoveel detail. Knap werk.

In dit object zijn een soort roestkleurige vlekken zichtbaar typerend voor schelpen. Ik vermoed derhalve dat mijn vondst dan ook uit een (Italiaanse) schelp vervaardigd is. 

Taxateurs van sieraden kijken voor een tijdsbepaling onder andere naar de vorm van de neus van het model. Portretcameo’s die zijn geschilderd of gesneden met een rechte neus zijn meestal uit het Victoriaanse tijdperk; en sterke Romeinse neuzen zijn van vóór 1860. Als de neus parmantig en schattig is, is het over het algemeen 21e eeuws. (Bron: Jonathan’s Fine Jewelers).

Mijn dame heeft een rechte neus, dus lijkt het een object te zijn uit het Victoriaans tijdperk.

Vicoriaans tijdperk

Dit tijdperk van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland was het tijdperk van het bewind van koningin Victoria, dat duurde van 1837 tot 1901. De periode wordt gezien als een tijd van voorspoed in Groot-Brittannië. Tijdens deze periode ontstond er in dat land een welopgevoede middenklasse. Dit was te danken aan het profijt van de overzeese gebieden van het Britse Rijk, alsook de industriële ontwikkelingen binnen Groot-Brittannië. (Bron: Wikipedia)

Bonnet

De muts die de dame draagt is typerend voor een bepaalde tijd. In de 19e eeuw droeg iedereen hoofddeksels; ze hoorden gewoon bij je dagelijkse outfit. Voor vrouwen in de jaren 1850 en 1860 betekende dit geen (mannelijke) hoed, maar een bonnet op het hoofd. Hierin zijn kleine, maar interessante verschuivingen te zien in het midden van de 19e eeuw.

In de loop van de jaren werden de bonnets steeds minder functioneel (lees: bescherming tegen de zon met bewust slecht zicht op het mannelijk geslacht) en steeds meer decoratief en opener en dus vrouwelijker.

Rond 1864 dragen de dames eerder stoffen kapjes met kanten afwerking, die nu wel heel ver op het achterhoofd zijn geplaatst. De zijden strikken die de bonnet op het hoofd moeten houden, zijn uitbundig aanwezig. Maar als serieuze hoofdbescherming tegen regen (of nieuwsgierige mannenogen) is de bonnet niet meer geschikt. En daarmee is de bonnet vooral een decoratief mode-item geworden, en niet meer de bewaarster van goede zeden.

Bijzonder kenmerkend voor de kappen uit het begin van de jaren tachtig van de negentiende eeuw was de rand van de kap met kralen. De snaren van de kappen waren op dat moment breed. Linten, veren en bloemen werden allemaal als garnituur gebruikt. In 1888 werd gezegd dat “niets in bloemen a la mode is, tenzij het eruit ziet alsof ze zojuist in de tuin zijn verzameld en losjes zijn vastgebonden”, en dat “modieuze hoeden allemaal op wandelende tuinen lijken” (Woman’s World, 1888). Bron: My inner Victorian

Sterren en bloemen werden gebruikt om te symboliseren dat men naar de toekomst kijkt. Op basis van deze informatie kan mijn camee gedateerd worden op eind 19e eeuw.

Waarde

Zeldzame cameo’s kunnen veel geld waard zijn. Vrouwen worden het vaakst gebruikt als onderwerp in een cameo, maar een man is meer waard. Vrouwen met veel haar of een bijzonder excentrieke hoed, kinderen, historische of mythische figuren worden zeer gewaardeerd door verzamelaars.

Mijn cameo is helaas niet compleet. Het zilverwerk is verdwenen, maar deze versie is wel met een vrouw met een zeer excentrieke bonnet, dus wie weet heb ik wel goud in handen. 

Wie de vrouw is komen we nooit te weten, want waarschijnlijk heeft de kunstenaar de vormgeving zelf bedacht. Dat het Victoriaans is geloof ik wel. Op de vindplaats heb ik geen 20e eeuwse vondsten aangetroffen, wel oudere. En de afbeelding is eind 19e eeuws. Dit is een sluitende determinatie. Lekker hoor.

Helmplaat van Nederlandse soldaat

Het vinden van WO2-objecten is altijd bijzonder, maar deze had ik niet zo snel herkend. Het koperen gestanste plaatje zag eruit als een dekseltje. Dacht wel dat het oud was, want ik dacht een loopkar te herkennen.

Gelukkig zag Google image het beter. Het blijkt een helmplaat te zijn van een M27-helm van een Nederlandse soldaat. Maar waarom vind ik een helmplaat zonder helm? Da’s toch raar? Is die soldaat wellicht gesneuveld?

Als je goed kijkt zie je de klimmende leeuw. Helaas is hij aan de onderkant dubbel gevouwen. Het heeft geleefd zullen we maar zeggen. Of komt het doordat hij van de M27-helm verwijderd is?

De ontwerper van de ovale roodkoperen helmplaat is Christiaan Johannes ‘Chris’ van der Hoef. (1875-1933). Chris was in de periode 1900-1930 een vooraanstaand en vernieuwende ontwerper van o.a. penningen.

In 1940 veroorzaakte de helmplaat grote opschudding en angst tijdens gevechten in de meidagen. Het plaatje met de Nederlandse leeuw ‘en reliëf’ bleek de mogelijkheid tot afschampen van kogels, die de helm troffen ongunstig te beïnvloeden. De helmplaat, die veelal werd gepoetst, werd verwijderd met de stormdolk, bajonet of een ander scherp voorwerp. ‘Op last van de legerleiding moest de plaat van de helm worden verwijderd, omdat bij de Duitse aanval in mei 1940, was gebleken, dat bij een kogeltreffer op de plaat hier stukken vanaf spatten een soms oogletsel brachten. De kale stalen plek werd gecamoufleerd met verf en zand. Niet wetende dat tijdens eerdere schietproeven al was gebleken dat de helmplaat de kans op doorboring van kogels en scherven niet verhoogde, de voorzijde met helmplaat bood zelfs meer weerstand dan de achterzijde!

Het lijkt er dus op dat de eigenaar van de helm doelbewust zijn helmplaat verwijderd heeft. Zodat ik hem 84 jaar later weer kon vinden. Hopelijk heeft deze held de oorlog overleefd.

De wolf, geliefd en gehaat

De wolf is terug in Nederland. Dagelijks wordt hij gezien. Op de Veluwe, in Drenthe en op steeds meer plaatsen in Nederland. Dat is goed nieuws voor de natuur, maar veel boeren zien de wolf liever weer verdwijnen. Het diertje is geliefd, maar ook gehaat. Die haat is cultureel bepaald. Denk maar aan het sprookje van Roodkapje. “Pas maar op voor de boze wolf”, zongen wij vroeger al in koor. Als kind werd je bang gemaakt met de gedachte dat de wolf mensen opeet. Gelukkig heeft meneer Grimm het sprookje goed laten aflopen en werden zowel oma als Roodkapje uit de buik van de wolf bevrijd.

De foto bij deze blog is van een oogvondst uit Mastenbroek van afgelopen maand. Het is een afbeelding van, jawel, Roodkapje en de wolf. Normaal ben ik meer gefocust op metalen, maar dit stukje plastic intrigeerde mij ook. Ik dacht aan een onderdeel van een oud spel of zo iets. Ach, het hoort in ieder geval niet thuis op een akker en rommel rapen zit al redelijk in mijn natuur.

Het blijkt een broche te zijn. Ook leuk. Helaas ontbreekt het metalen speldje op de achterkant. Daarom ligt het waarschijnlijk ook op het land, want deze akker werd vroeger gebruikt als stortplaats van straatvuil uit Hasselt.

Winterhulp speldje 1940

Na wat speurwerk op internet blijkt er een groter verhaal schuil te gaan achter dit ogenschijnlijk eenvoudig stukje plastic. Het gaat terug naar de oorlogsjaren of nog specifieker, naar 27 en 28 december 1940.

In die tijd, Nederland was bezet, hadden de Duitsers bedacht dat het fijn zou zijn als de allerarmste Nederlanders wat extra’s zouden krijgen. De bezetter heeft in de herfst van 1940 de Stichting Winterhulp Nederland opgericht. In de steden werden grote collectes georganiseerd en met posters en presentjes werden mensen gestimuleerd om geld te doneren.

Door meerdere keren te doneren kon men series sparen, bijvoorbeeld een serie speldjes van sprookjes, waaronder dus Roodkapje. Maar ook Doornroosje en Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen konden gespaard worden. Zeven in totaal.

De Winterhulp was echter niet geliefd onder de Nederlandse bevolking. Het Duitse imago van de organisatie (het waren voornamelijk N.S.B.’ers die collecteerden) riep veel ergernis op en mensen waren ervan overtuigd dat het geld dat werd gedoneerd naar Duitsland zou verdwijnen. Bovendien had de bezetter alle andere goede doelen verboden.

Posters die de Winterhulp moesten promoten werden beklad met de leus “Geen knoop van mijn gulp voor de Winterhulp“.

Zo zie je maar weer dat een ogenschijnlijk simpele plastic vondst ons toch weer wat leert over het verleden. En deze ‘jager’ gaat nog wel eens op zoek naar een echte wolf. Lijkt mij episch om hem op de foto te kunnen krijgen. Ik ben niet bang. Denk ik…

Zilveren munt uit de middeleeuwen

Wat een vondst! Het is mijn eerste middeleeuwse zilveren munt. Een denier of penning. Hij is slechts 12mm in doorsnede en weegt ca 0,5 gram. En hij is vrij zeldzaam.

Aan de voorzijde staat op een wapenschild de Gelderse leeuw afgebeeld. Verder stonden er oorspronkelijk de letters ‘CO M ES’ op vermeld. De letters ‘ES’ zijn er in de loop der eeuwen helaas afgesleten.

Op de keerzijde staat een dubbelkoppige adelaar. De beide koppen zijn nog goed zichtbaar. Ook hier staat een tekst vermeld, namelijk ARN. Wat mist zijn de letters ‘EYM’. Samen vormt het de letters van de stad Arnhem in de middeleeuwen. Leuk weetje is dat de naam Arnhem feitelijk ‘Adelaarshuis’ betekent.

Hij is dus geslagen door een graaf uit Arnhem. Dat moet graaf Otto II zijn geweest. Hij regeerde van 1229 tot 1271.

Otto II van Gelre (ca. 1215 — 10 januari 1271) bijgenaamd de Lamme, was graaf van Gelre en Zutphen. Hij is de zoon van graaf Gerard III van Gelre en Margaretha van Brabant. De graaf had vele bijnamen. Voorbeelden hiervan zijn de Lammede Paardenvoet of de Hinkende vanwege zijn klompvoet. Een andere bijnaam was ook wel de Stedenstichter vanwege de vele plaatsen die hij tot stad verhief. In 1233 verleende hij stadsrechten aan Arnhem. Rond die tijd zal dit muntje ook zijn geslagen. Best kunstig om zoveel detail op zo’n klein muntje te kunnen slaan. Op internet vond ik een tekst over de stichting van de stad Arnhem door deze graaf.

Het leuke is dat de tweekoppige adelaar nog steeds een prominente rol speelt in Arnhem. Bijvoorbeeld in het logo van Vitesse.

Dan rest enkel nog de vraag hoe dit oude muntje in Hasselt verzeilt is geraakt. Daar zullen we nooit achter komen. Het kan opgebrachte grond zijn (volgens de boer waar het land van is is het land opgehoogd met grond uit Flevoland). Het kan ook een verloren muntje zijn uit de beginjaren van de stad Hasselt. Mogelijk verloren door een pelgrim. Hasselt was in de 13e eeuw immers een Pelgrimsoord. Daarover meer in een volgende blog.

Hoefijzers & more

Maar liefst 10 hoefijzers heb ik al uit de grond gehaald op het land waar ik momenteel aan het zoeken ben. Het is een grasland op Kampereiland waar nog niet eerder gezocht is. Hieronder alvast de mooiste vondsten:

Haakbuskogels


Boekbeslag


Oorlogscent 1944


Wilhelmina 10 cent 1936


Onbekende zilveren munt, 23mm doorsnede


Binnenkort meer van dit land.

Kerstens molentje

Als werknemer in de papier sector is mijn fascinatie voor papiermolens groot. Daarom ben ik onlangs uit werk wezen zoeken in de bossen bij Eerbeek en wel bij het Kerstens molentje. De molen is in 1717 gebouwd en werd aangedreven door het water uit de Gravinnebeek. In 1933 is de molen gesloopt omdat de papierfabrieken zodanig gemoderniseerd waren dat de papiermolen niet meer nodig was.

Ansichtkaart uit 1921

In het uurtje dat ik er gezocht heb, heb ik toch een aantal leuke vondsten opgegraven.

  1. Duit Overijssel 1753; helaas is de munt niet meer zo fraai, maar het is er wel degelijk eentje uit de begintijd van de molen.

2. Beitel; lastig om er een jaartal aan te koppelen. Als je goed kijkt zie je dat er een merkteken ingestanst is. Ik heb de beitel dicht in de buurt van de waterval gevonden. Wie weet is hij gebruikt bij het maken ervan.


3. Het derde object heb ik nog in onderzoek. Het heeft de vorm van de punt van een ijzeren zwaard. Onlangs heb ik een schedepuntbeschermer uit de 11e eeuw gevonden. Deze zou er zo inpassen.

Update: ik heb het object laten zien aan een archeoloog van PAN. Helaas is het geen fragment van een zwaard, maar waarschijnlijk een deel van een scharnier van een oude deur o.i.d.

4. Wilhelmina cent 1948.

5. Object 5 is een nog onbekend stukje ijzer. Opvallend is de scherpe punt aan de bovenzijde.

6. Pijpewroeter; of eigenlijk een deel ervan. Datering 18e eeuw, maar kan natuurlijk ook een bolspijker of muurhaakje zijn geweest.

Binnenkort zal ik wat uitgebreider berichten over de geschiedenis van deze molen.

Gravinnebeek

Percy Shaw’s Catseye

Kinderen die in Engeland later rijk willen worden wordt gezegd dat ze dan net zo moeten worden als Percy Shaw. Shaw was een beroemde Britse uitvinder van het katteoog, een reflecterend object dat vroeger in het midden van een wegdek werd geplaatst.

Ik heb ook een heuse Shaw Catseye in huis, al was ik mij daar tot gisteren niet bewust van. Ik was echt in de veronderstelling dat ik een taatspot uit de oude molen van Hasselt gevonden had, totdat Marc uit Maassluis mij kennis liet maken met mister Percy.

Dat vraagt om een toelichting. Nou, Het zit zo. Marc was bij toeval op mijn website terecht komen en hij bleef geïntrigeerd hangen bij de taatspot. Hij herkende het object, reed met zijn fiets naar een oud straatje in Maassluis en zag daar de ’taatspot’ in het wegdek liggen. Hij maakte een foto en mailde hem naar mij. Op brute wijze werd mijn eerdere determinatie ontkracht.

Cats eye houder Maassluis

Au, dat doet pijn. Als voorvechter van waarheidsvinding zat ik er dit keer echt goed naast. Pure tunnelvisie. Overmand door nostalgisch wensdenken heb ik zelfs een molenaar meegekregen in mijn gedachtenrichting. Al hoewel, hij had toch ook wel zijn bedenkingen. Lees het blog ’Potje met vet’ nog maar eens goed.

Mijn Shaw Catseye houder

Ik besluit het blog in takt te laten, maar er wel een klein nawoord erbij te schrijven. De waarheid moet verteld worden.

Na een klein onderzoekje op internet kom ik uit bij het British Design Museum. Die Percy Shaw blijkt in 1937 een succesvol object uitgevonden en wereldwijd vermarkt te hebben.

Poster van de Catseye


Er gaan verschillende verhalen de ronde over hoe Percy op het idee van de katteogen is gekomen. Hij is inmiddels overleden, dus hij kan het ons niet meer vertellen.

Wat we wel weten is dat het destijds een slim ontwerp was. Het was de tijd van de eerste automobielen. En dus ook van de eerste ongevallen met auto’s, veelal door gebrek aan goed zicht. Lantaarnpalen waren er nog amper. Best slim dus om gebruik te maken van het principe van weerkaatsing van licht. En door het verend ontwerp bleef het apparaat in takt als men eroverheen reed. Heel duurzaam dus.

Dankzij Percy Shaw zijn Maassluis en Hasselt in de vorige eeuw een stuk veiliger geworden. En dankzij Marc heb ik aan één vondst twee verhalen overgehouden. Bedankt!

Project Elburg

Dit verhaal begint op de veerboot van Terschelling naar Harlingen. Na een prachtig weekend op het Waddeneiland voeren we terug naar huis. De piepstok was niet mee en ik had hem ook niet gemist. Toch begon het op de boot al weer te kriebelen. Het kwam door een mailtje van een mij onbekende man uit Elburg. Via mijn website vroeg hij mij om hulp voor een vriend zonder internet. Er zou een bodemonderzoek bij een oude boerderij nodig zijn. Nou, over zulke verzoeken hoef ik niet lang na te denken. Bij thuiskomst bel ik meteen het nummer uit de mail. Ik krijg Cor aan de lijn. Een 80-jarige man uit Elburg. Hij was op zoek naar iemand die een gasleiding zou kunnen opsporen. Er was een grote boom omgewaaid en ergens in de buurt zou een gasleiding moeten liggen. Nou, ik wil wel een poging wagen. Niet voor geld hoor, nee, in ruil zou ik graag een rondje met de metaaldetector willen lopen. Deal!

Omdat het die week zeer slecht weer was, spraken we een week later af op een mooie lenteavond. Cor was al 50 jaar de beheerder van de boerderij, want de eigenaren wonen er alleen zo af en toe in de weekenden.

Ik hoefde niet lang te zoeken naar het afgesproken adres. De wortels van de omgewaarde boom staken fier omhoog, ik denk wel een meter of twee. Zo zonde.

De avond ervoor was ik even langs pa gereden om een ‘wichelroede’ op te halen. Mijn vader leerde ons als kleine jongens al hoe je leidingen kunt opsporen. Hij gebruikte daar twee laselectroden voor. Wanneer je de electroden in je hand houdt en langzaam naar voren loopt, bewegen ze vanzelf naar elkaar toe als je een leiding passeert. Iets met natuurkunde, maar vraag me niet hoe het precies werkt. Het leek mij wel handig om ze mee te nemen, aangezien gasleidingen soms ook van kunstof zijn. En dan vind je hem niet met de metaaldetector.

Niet lang na aankomst bij de boerderij kwam ook Cor aanrijden. Na een korte kennismaking kon het onderzoek beginnen. Met de detector vonden we meerdere potentiële leidingen. De eerste was niet de gasleiding, maar de ijzeren leiding tussen stookhok en olietank. Cor kon het zich nog goed herinneren dat de olietank werd geplaatst.
Ook vertelde hij vol trots dat hij in de schuur een mooi bootje had gemaakt. En op mijn vraag of er nog olie in de tank zou zitten (we zitten immers in een energiecrisis), was het antwoord een duidelijk ’nee’. Met de komst van het gas had hij wel raad geweten met de stookolie. Een keer raden..

De gasleiding hebben we uiteindelijk niet kunnen vinden. Het moet toch een kunststof leiding zijn geweest.
Na een aantal gaten van ca 70 cm diep te hebben gegraven en vele scherven verder hebben we het maar opgegeven, al hadden de wichelroede en ik beide een sterk vermoeden waar hij moest liggen. Cor was ervan overtuigd dat hij diep genoeg lag om niet door de loonwerker kapotgetrokken te worden.

Voordat we beiden huiswaarts keerden stelde Cor nog voor om een rondleiding te geven door de oude boerderij. En natuurlijk kon ik daar geen nee tegen zeggen.
Nu begrijp ik waarom de oude man zo trots was, want het interieur bleek nog nagenoeg origineel te zijn. Ik waande mij even in 1863. Wauw. Het leek wel een museum. Vrijwel alles was nog in originele staat. Zoveel handgeschilderde tegeltjes heb ik nog nooit eerder gezien. Wat bijzonder. En teveel om alles goed te kunnen bekijken. Cor baalde van het ene tegeltje op de schouw dat de ’restaurateur’ er op de kop op had geplakt, maar tussen de vele tegels viel het haast niet op.

Mijn ogen werden opeens getrokken richting het schouwspel rondom de schouw. Op de tegeltjes staan torens van de stad Elburg. Bijzonder fraai is de kleurstelling. Het geel en blauw van de provincie Gelderland.

Ik moest even denken aan de verkoper van mijn eerste detector die in Elburg een heus kasteel heeft ontdekt. Zou dit hem zijn?

Cor vertelde lachend dat hij vaker rondleidingen had gegeven, o.a. aan de opgekomen politie nadat het alarm ’s nachts was afgegaan. Ik zie het zo voor mij. Nu we er toch zijn…

Twee weken later ben ik terug op de boerderij om het perceel af te speuren naar metalen uit het verleden. Bij het huis aangekomen zag ik dat de boomwortels al vakkundig waren verwijderd. Cor had zijn klusje geklaard. En de boerderij stond er nog. Het zal je maar gebeuren.

Ik pakte de detector en startte mijn speurtocht. In een uur tijd vind ik er onder andere diverse muntjes, waaronder een 1/2 cent uit 1885 en een vierkante stuiver uit 1929.

Achter het huis ligt een weiland dat ik later die week heb bezocht.

Bij aankomst was het hek dicht en was er niemand aanwezig. Ik app de vrouw van Cor, hij heeft immers geen mobiel, dat ik er ben. ’Veel succes!’ is het antwoord.

Het voelde wel raar om bij vreemde mensen in te breken in hun weiland. Wat zouden de buren wel niet denken? Maar goed, ik had toestemming, dus we gaan ervoor.
Boven mijn hoofd klapperde een ooievaar onrustig met haar snavel. Ze houdt me scherp in de gaten. In het weiland zelf keken nog een paar oogjes mij schaapachtig aan.

Ik vond weer een aantal leuke objecten, waaronder een loden malletje. Ik weet nog niet wat er vroeger in gegoten is. Het heeft de vorm van zo’n kleipijp. Wie weet.
De voor Elburg meest typerende vondst vind ik de stalen hijshaak. Toen ik het vond was het een grote brok roest, maar na een aantal dagen in een badje water geweekt te hebben kwam er toch een fraai design naar voren. Ik vermoed een deel van een oude zeeboei. Elburg was tenslotte een oude Zuiderzeehaven. Op internet vind ik iets vergelijkbaars uit Enkhuizen. Mooi spul. Zo begon het project op zee en sluit ik het ook af met een maritiem tintje.

En Cor? Ik hoop dat hij nog lang van de fraaie boerderij kan blijven genieten. Bedankt voor de gastvrijheid en voor de prachtige verhalen!

Schedepuntbeschermer

Op de oever van de IJssel, nabij Spoolde, moet ergens tussen 800 en 1100 na Christus een Deens vikingschip aangemeerd hebben. Het doel was het plunderen van de lokale bevolking, want plunderen was eenvoudiger dan handeldrijven. Bij de aanval verliest een van de Vikings zijn zwaard en zijn leren zwaardbeschermer valt op de grond. Bij deze actie verliest hij zijn schedepuntbeschermer ook wel ‘chape’ genoemd. Zo iets moet het zijn gegaan zo’n 1000 jaar geleden.

Op zondagmiddag 27 maart 2022 wordt de schedepuntbeschermer door mij gevonden. Op dat moment was de functie van het stukje koper van 45x26mm nog niet bekend . Ook had ik geen benul van de ouderdom van het object.

Schedepuntbeschermer

Ondertussen heb ik het onderzoek gestart en ben ik een stuk wijzer geworden over schedepuntbeschermers in het algemeen en over schedepuntbeschermers uit de 11e tot 15e eeuw in het bijzonder. In deze blog neem ik u mee in mijn onderzoek.

De zoektocht naar onbekende metalen begint voor mij altijd op Facebook in de groep Bodemvondsten SN, zo ook dit keer. In deze FB-groep zitten meerdere experts en al snel wordt duidelijk dat het om een zeer oude schedepuntbeschermer gaat. Sandra, de oprichter van het forum, dateert de vondst al direct zo rond de 15e eeuw. Ze heeft diverse voorbeelden gevonden, maar een vergelijkbare zit er niet tussen.

De volgende dag krijg ik opnieuw bericht uit de groep. Collegazoeker Adriaan heeft een bericht gevonden met een vergelijkbaar object. De vergelijking zit hem met name in de 5 knobbels aan de buitenzijde van de beschermer. Eén grote knobbel in het midden en aan beide kanten twee kleinere knobbels. Ik kan niet goed inschatten of hij exact gelijk is, maar de knobbels zijn wel vergelijkbaar.

Adriaan schrijft dat hij wel 2500 verschillende ‘chapes’ bekeken heeft voordat hij deze vond. Erg fijn dat ik hulp krijg bij het determineren.

Het bericht is afkomstig van Kristján Rúnarsson. De IJslander schrijft dat het object afkomstig is uit de tijd van de Salian dynastie. Deze eenvoudige ‘pierced chapes’ waren populair in Duitsland in de 12e-13e eeuw, maar mogelijk dateren ze al uit de tweede helft van de 11e eeuw. Wauw! Hier moet ik meer van weten. De vraag is hoe deze Kristján aan die informatie komt. Om daar achter te komen moet ik in contact met deze viking zien te komen. Dat lukt uiteindelijk ook via Pinterest waar hij meerdere chapes tentoonstelt. Hij blijkt een expert op dit gebied te zijn. Ik besluit hem een bericht te sturen met de vraag hoe hij aan deze informatie komt. Ik kan eigenlijk niet wachten, dus zoek ik ondertussen alvast verder op internet.

De 5-punten dienden als knots

Via Google Translate probeer ik een Duitse vertaling te vinden van schedepuntbeschermer. Het is Ortband. Ik kom uiteindelijk uit bij een document van een Duitse wetenschapper, Uwe Gross, genaamd. In het document vind ik de foto van Kristján terug. Dit is dus zijn bron. De volgende dag krijg ik hetzelfde document ook van de IJslander door. Netjes met bronvermelding. Hij stuurt zijn e-mailadres door. Ik bedank hem voor zijn reactie en vertel hem dat ik denk dat mijn schedepuntbeschermer zo’n 1000 jaar geleden via een viking in Nederland terecht is gekomen.

Ondertussen heb ik ook mijn broer in stelling gezet. Hij is gespecialiseerd in stambomen, maar ook in de geschiedenis van Zwolle en omstreken. Hij weet te melden dat de eerste berichten over Zwolle dateren van rond 1040 na Chr. De 11e eeuw dus. Ruud informeert alvast de stadsarcheoloog. Dit kan wel eens een interessante vondst voor Zwolle zijn. Michael reageert de volgende dag dat hij het object graag wil fotograferen. We zijn binnenkort welkom aan de Melkmarkt waar op dit moment het stadsarchief naar toe verhuist.

Natuurlijk heb ik de vondst ook gemeld bij PAN, Portable Antiques of the Netherlands. als het goed is komen ze binnenkort langs om al mijn oude vondsten te registreren voor de wetenschap.

Uwe Gross beschrijft in zijn artikel een vondst genaamd ‘Ortband aus Osterburken’ in Duitsland. Het is niet exact gelijk, maar vertoont wel belangrijke gelijkenissen. Het Duitse exemplaar is overigens een stuk kleiner dan de mijne, namelijk 29x31mm.

De volgende dag zit er een lang bericht van Kristján in mijn mailbox waarin hij mijn theorie min of meer bevestigt.

Hij schrijft: “Ik zou het met je analyse eens moeten zijn, gelet op de twee gaten in dat ding. Ze waren waarschijnlijk bedoeld voor klinknagels die door de zijkant van de kap gingen om hem op zijn plaats te houden op de houten kern van de schede. Deze chape was bedoeld voor een zwaard met een redelijk ronde en brede punt (zoals zwaarden uit de Vikingtijd, die vaak messen van het Ottoonse/Salian-rijk hadden) en de schede waarop deze chape was gemonteerd was een stuk breder dan het blad en redelijk robuust. Ik zou zeggen dat dit de 11e of 12e eeuw is. Als deze puntbeschermer uit de periode 1300-1400 zou zijn, zou ik verwachten dat de chape langer en puntiger zou zijn, omdat zwaarden in de 5e-11e eeuw van hakzwaarden met zware bladen met vrij ronde punten veranderden in puntige, stotende zwaarden met slankere bladen uit de 13e eeuw en verder. De vorm van de chapes weerspiegelt die bladevolutie een beetje. Ook werden de houten kernen van de schedes met de tijd kwetsbaarder. Salische schedes waren nogal zwaar en hadden nogal dikke houten kernen met randen die dik genoeg waren om een ​​spijker door te slaan. Tegen de 14e eeuw maakten ze schedes veel dunner, lichter en delicater. Een Salische schede met zo’n vijfpuntige chape zou je letterlijk als een puntige knots kunnen gebruiken, dat kon je niet met 14-15e eeuwse schedes.

Deze chapes begonnen vrij kort, zoals die uit de Salische periode in het midden van de afbeelding. Die algemene stijl van doorboorde vormen lijkt andere culturen te hebben beïnvloed, zoals de Scandinaviërs en de Kievan Rus. De originele Salische chape evolueerde echter door steeds langer te worden en tegen de dertiende eeuw was hij bijna verdrievoudigd in lengte en puntiger geworden omdat de bladvormen waren veranderd om meer geschikt te zijn voor stoten. In de 14e eeuw kreeg het relatief eenvoudige 13e-eeuwse type veel versieringen met stroken en gravures. Merk op hoe de 14e-eeuwse chape nog steeds de knop heeft aan de onderkant die de Salische chape heeft. Deze vijf knoppen op je chape zijn nogal ongebruikelijk, normaal was er maar één knop aan de onderkant en dat kenmerk bleef bestaan ​​tot het begin van de 15e eeuw, hoewel het toen een decoratie was geworden, vaak had het de vorm van een eikel.

Al met al denk ik dat je daar een vrij belangrijke vondst hebt.”

Kijkend naar de verklaringen van zowel Kristján als Uwe denk ik dat het realistisch is als ik stel dat we inderdaad met een 11e eeuwse vondst te maken hebben. Ben benieuwd of PAN en de stadsarcheoloog mijn visie delen. Wordt vervolgd!

Update: met behulp van ChatGTP kom ik te weten dat de chapes met de knotsvorm vooral in Scandinavië voorkwamen.

Op mijn vraag of er Zwolle ooit Vikingen geweest zijn antwoord ChatGPT het volgende: De Vikingen zijn inderdaad in Zwolle geweest en hebben vermoedelijk zowel de regio bezocht voor plunderingen als voor handel. Archeologische vondsten, zoals Vikingzwaarden en andere artefacten, wijzen op Vikingactiviteit in de regio, hoewel er geen bewijs is van een permanente Vikingnederzetting in Zwolle zelf. De stad lag in een strategisch gebied en was waarschijnlijk een doelwit voor Vikinginvallen in de 9e en 10e eeuw.

Tussen Spooldersluis en ouderlijk huis

De klok was die nacht verzet naar zomertijd. Het was al halverwege de middag en mijn plan was om nog eens terug te gaan naar het maisland aan de Zalkerveerweg. Lekker zo’n extra uurtje. Helaas reageerde de eigenaar niet op mijn vraag in de app of het weer ok was om daar te gaan zoeken. En toen ik er langs reed zag ik dat ik te laat was. De akker was mooi uitgevlakt en waarschijnlijk weer ingezaaid. Dan maar door naar pa en ma. Ik had nog een landje achter het huis te doen. Voor de derde keer. Nu met mijn nieuwe detector. Wie weet.

Nou, het bleek een interessant uurtje te worden. Na een knoop, duitje, leeuwencent en wat rommel kwam daar een heus rijwielbelastingplaatje uit 1938/1939 uit de grond. Dat was een mooi geluksmomentje, want wat ik vond was een plaatje waarin onze familienaam ’Zwakenberg’ geponst was. Heel bijzonder. Zulke persoonlijke vondsten vind ik niet zo vaak.

Rijwielbelastingplaatje 1938/1939

En ook de koperen ceintuurgesp met de druiventrossen was zeer de moeite waard. Ook die moet van familie zijn geweest, maar het achterhalen van de laatste eigenaresse zal lastig worden. De datering is zo begin 1900. Die generatie is al weer een tijdje uit de tijd. Toch is het een bijzonder object van ca 120 jaar oud.

Ceintuurgesp ca 1900

Toen pa zijn pony’s ging voeren kon ik het niet nalaten mijn vondsten alvast aan hem te tonen. Het plaatje moet van zijn opa zijn geweest zei hij, van Derk Zwakenberg. Ook voor hem was het een geluksmomentje… De gesp kwam hem niet bekend voor.

Ondertussen vond ik ook nog een vreemd gebogen voorwerp met 5 uitstulpingen erop. Er ging niet direct een belletje rinkelen. Daar moeten we later maar eens wat onderzoek naar doen. Kan van alles zijn.

Ondertussen app ik Henk. Henk vraagt regelmatig om kopy voor het wijkblad ’De Papenacker’. Deze vondsten leken mij daar wel geschikt voor, met name doordat het oude adres van onze boerderij, ‘Spoolde A96’ op het koperen plaatje afgebeeld stond. Nou, binnen tien minuten stond hij bij mij met zijn camera in zijn hand en kon het shot geschoten worden.

Vondsten meenteweg

Tja, een zeer mooie buit zo voor een uurtje zoeken tussen Spooldersluis en ouderlijk huis.

Nu nog even een leuke tekst erbij verzinnen en Spoolde is weer op de hoogte. En dat gekromde objectje. Ach, dat blijkt maar ca 1000 jaar oud te zijn. Meer info hierover in een volgende blog.

Filigrain zilveren broche

Broche filigrain zilver

Wat een prachtige vondst heb ik begin maart gedaan. Mijn tweede zilveren sieraard van hetzelfde perceel nota bene. Zilversmid Sand’or heeft hem mooi schoon gemaakt en weer rechtgebogen. Het is een prachtig uniek hart met opgelegde bloemetjes. Het heeft waarschijnlijk op een kledingstuk of hoed gezeten. Datering tussen 1850 en begin 1900.
Ik hoop zo dat ik nog kan achterhalen wie het mooie sieraad gedragen heeft.

Filigrain zilver

EOD op bezoek in Mastenbroek

Vandaag is de EOD op bezoek geweest. Voor de tweede keer in een jaar. Dit keer om twee kleine rifle-granaatjes tot ontploffing te brengen. Ik was afgelopen zaterdag in Mastenbroek op het land waar ik al zoveel mooie dingen gevonden heb. Het was relatief slecht weer. Miezerig was het. Ik had nog 1 half akkertje te gaan. Met de boer had ik afgesproken dat ik moest stoppen als de vogels gaan nestelen en dat moment nadert snel.

In een eerdere blog heb ik al geschreven over de vondsten uit de 2e wereldoorlog. Het was dan ook niet gek dat ik aan een granaatje dacht toen ik dit object vond. Hij lag vlak onder het maaiveld op zo’n 15cm diepte.

Een penis-vorm met een harde punt. Nog niet eerder zo eentje gezien, maar wel linke soep. Ik besluit om hem vlak achter de brug een tijdelijk rustplaats te geven zodat ik hem gemakkelijk terug kan vinden, want deze knaller moet natuurlijk formeel gemeld worden bij de politie. Heel voorzichtig pak ik hem op, leg hem op de handschoen zodat je op de foto enig idee hebt van het formaat van het piemelding. Daarna loop ik samen met mijn enthousiaste Buddy naar het hek van de dam. Best spannend. Is er een kans dat hij spontaan zalontploffen? Zeker wel. Maar hem midden in het land achterlaten is toch ook geen optie.

Na de herbegrafenis op 40 cm diepte loop ik terug naar mijn metaaldetector om het laatste stukkie nog te scannen. En ja hoor. Daar komt er nog een naar boven. Ook deze krijgt een mooi plekje vlakbij de uitgang van het land. Bovenop zijn broertje.

Op maandag direct maar even met de politie bellen. De telefoniste is erg behulpzaam maar heeft werkelijk geen idee. Ze dacht dat je met een metaaldetector in de grond kunt kijken en dan op het display kunt zien wat voor object je gevonden hebt. Was het maar zo’n feest, dan had ik heel wat minder gaten hoeven graven. ‘Dus je hebt de granaat aangeraakt?Eh ja, sorry.’ Mijn collega Dirk zegt altijd ‘Vake bin ie te bange!’

Om 11:00u tref ik de explosieven-agent bij mijn landje. Ik pak mijn pinpointer en graaf de knallers weer op. Met een tandenborsteltje maakt hij één van de piemels schoon, maar herkennen doe hij hem niet. De meetlat komt niet verder dan een schamele 8 cm. Hij is aan de kleine kant.

Dan belt hij de EOD. Foto’s worden gemaild en vanuit Soesterberg komt het bevel om de objecten in het weiland achter te laten en zeker niet mee te nemen naar de politiebunker. Gevalletje “C”. De EOD zal spoedig in actie komen. Ondertussen laat ik trots mijn website aan de agent (hij heet Jan) zien. Oei, ik zie hem worstelen. Het is ook best wel gevaarlijk om granaatstukken (ontstekers) mee naar huis te nemen, maar ik ben er vrij zeker van dat ze ontploft zijn en daarmee onschadelijk. Hij is enigszins gerustgesteld en volgens mij ook best onder de indruk van het gevonden spul. Ondertussen valt zijn blik op de grote berg zand bij de boerderij naast het landje. “Daar kunnen we mooi ploffen“.

Op woensdagochtend 10:30u moet het gebeuren. De zon schijnt als ik samen met mijn oudste zoon richting het slagveld rij. Normaal vinden ze hun vader maar een suffe gast, maar als het op actie aankomt willen ze nog wel eens een half uurtje eerder opstaan.

Jan staat al op ons te wachten en al snel zien we ook de EOD-wagen aan komen rijden. Ze zijn met z’n tweeën. Dat het ook maar gewoon mensen zijn blijkt als één van de twee defensiedienders wat vertraagd uit de auto stapt. Als verklaring geeft hij aan dat hij nog even de wachtwoorden van de playstation van zijn zoon moest doorsturen. Ik kijk mijn puber aan en we schieten beide in de lach.

De ander neemt de leiding en bekijkt de objecten. Zijn conclusie is enigszins teleurstellend. Dat wordt geen knaller vandaag. Het blijken helemaal geen granaten te zijn, al lijken ze er wel op. Maar wat dan wel? De staalborstel gaat erover en dan komt het verlossende woord: asfaltschraper. Een woord dat je niet zo vaak hoort: asfaltschraper.

Ze worden regelmatig verward met granaatjes. Bluh. Niet leuk. Maar goed dat we De Stentor niet gebeld hebben. Ik probeer er nog het beste van te maken en vraag de twee bomexperts of ze mijn nog niet gedetermineerde paddestoelontsteker herkennen. Foto’s worden uitgewisseld met een collega en ja hoor, het is een HZ 05. Een Duitse granaatontsteker uit WO1. Toevallig had hij hem vorige week tijdens een cursus ook gezien. En fijn dat de andere bomdelen in de vitrine ook als veilig zijn gekwalificeerd. Ik wist het wel, maar soms zit je er naast. Kan gebeuren.